Hippocrates (460 v. Chr.-370 v. Chr.) beweerde als een van de eersten dat ziekten niet te maken hadden met de goden, die iemand met de vallende ziekte stevig aanpakten, nadat ze hem betrapten op een goddeloze daad, maar dat het een lichamelijk fenomeen was, en dus geen straf. Plato (427-347 v.Chr.) besteedde, wanneer hij het had over de opvoeding, veel aandacht aan het gymnastisch aspect en volgens Plato was het de sofist Prodicus (465-400 v.Chr.) die als eerste het verband tussen lichaamsoefeningen en gezondheid aantoonde. In China ontstond het inzicht, met name door filosoof Confucius, dat er een associatie is tussen diverse ziekten en fysieke activiteiten. Dit leidde tot de ontwikkeling van Kong Fu Gymnastiek. In de zelfde periode ontwikkelde yoga in India, een activiteit voor lichaam, maar ook voor spirituele ontwikkeling binnen het Hindoeïsme en Boedisme. In Japan ontstond een andere beweegvorm, uit oude vechtkunsten ontwikkelde Jiu jitsu, waaruit later judo zou ontstaan.